In Oost-Europa vind je tegenwoordig grofweg twee grote zangtradities in de Orthodoxe of Byzantijnse liturgische traditie, die ik hier omschrijf als: ‘Westers’ en ‘Oosters’. Die Westerse traditie is bij ons heel bekend. Ze wordt met veel enthousiasme vertolkt door de vele ‘Byzantijnse’ of ‘Slavische’ koren, die ons land rijk is. Componisten als Rachmáninov, Bortnjánskij, Tsjajkóvskij, Árchangelskij, Chrístov en Kédrov zijn erg populair.
De meest ‘Westerse’ muzikale tradities van Rusland ervaren wij in het Westen dus juist als typisch Oosters of Russisch. Een zekere nostalgie naar ons eigen verleden speelt daarin mee, toen je in de Rooms-Katholieke Kerk op zondag nog missen van Mozart kon horen. Er zijn natuurlijk eigen elementen in die traditie: traditionele melodieën en het oude Kerkslavisch. Maar de verwerking daarvan sluit nauw aan bij de Westerse polyfone concertmuziek van de laatste eeuwen. Enkele van de genoemde componisten hebben hun opleiding genoten in het Westen en werden met name beïnvloed door de Romantiek, opera en moderne klassieke muziek. Bij het laatste kun je denken aan eigentijdse Orthodoxe componisten, die Westerse en nieuwe stijlen combineren, zoals diaken Sergej Trubatsjóv, bisschop Hilarion Alféjev en de bekeerlingen John Tavener en Arvo Pärt. Het is prachtige muziek, maar naar mijn mening vaak meer geschikt voor een concert dan voor een liturgische viering. Naast deze concertmuziek kent Rusland een traditie van eenvoudige meerstemmige parochiemelodieën, de zogenaamde ‘obichód’(wat je met ‘gewoon’ kunt vertalen). Deze zangwijze is in de 18de eeuw in Rusland ingevoerd van bovenaf, door het hof en de Tsaren, tegen de zin van veel gelovigen en kloosters in. Ze is verwant met de zang die de Duitse protestantse kerken in die tijd gebruikten. Het Duitse piëtisme heeft in die periode veel invloed uitgeoefend op het geestelijke klimaat in Rusland. Men kon zo ook concurreren met de polyfone zang, die in aangrenzende landen als het Katholieke Polen populair werd.
Naast deze vrij recente ´Westerse´ traditie bestaat in Oost-Europa een oudere, eigen ‘Oosterse’ muzikale tradities, die haar oorsprong heeft in de Griekse, Byzantijnse cultuur. Later is die traditie aangepast aan lokale omstandigheden en de lokale talen, bijvoorbeeld Kerkslavisch (oud-Bulgaars), Roemeens of modern Servisch. Ze is beïnvloed door de lokale volksmuziek. Kenmerkend voor deze traditie is de eenstemmigheid, waarbij de melodie ondersteund wordt door een zogenaamde ‘ison’, ofwel bourdon-toon. Het gebruik van zo’n ‘ison’ vind je terug in veel volksmuziek van Schotland, via Armenië tot in India. Deze eigen tradities zijn de laatste jaren in Oost-Europa herontdekt. Oude handschriften zijn uit stoffige kelders en zolders gehaald. Men kiest meestal voor kleinschaligheid, waarbij de voorzanger (proto-psaltis) een belangrijke rol heeft en er ruimte is voor improvisatie binnen de vooraf gegeven schema’s van de acht tonen. Zo’n ensemble heeft geen dirigent in westerse stijl, die tegenover het koor staat, maar een voorzanger (proto-psaltis), die als ‘eerste psalmzanger’ ofwel koorleider, als eerste onder gelijken tussen de andere koorleden staat. Je vindt in Midden-Europa ook een oudere traditie van tweestemmigheid, die nauw aansluit bij de volksmuziek en verwantschap vertoont met muziek uit de vroege renaissance in het Westen.
Tot 1900 zongen in Orthodoxe kerkkoren alleen de mannen. Alleen in vrouwenkloosters zongen vrouwen in de liturgie. Na 1990 kwamen in Rusland de gemengde koren in zwang. In Griekenland en op de Balkan is de liturgisch zang nog vaak een mannenzaak. Maar de laatste tijd laten vrouwen meer van zich horen. Er wordt bijna nooit gebruik gemaakt van instrumenten. Alles is vocaal ofwel à capella. Dit gebruik onderbouwt men meestal met het argument, dat de menselijke stem het meest direct en onbemiddeld de woorden van adem, van geest kan voorzien. Er wordt ook teruggegrepen op de Joodse traditie. Alleen in de tempel van Jeruzalem zouden instrumenten gebruikt zijn. Daarbuiten en na de verwoesting van die tempel zou men de instrumenten achterwege hebben gelaten.
De Rooms-Katholieke Kerk kent ook een ‘Oosterse’ zangtraditie, namelijk het gregoriaans, dat tegenwoordig ook wel op Byzantijnse wijze geïnterpreteerd wordt, soms voorzien van een ison. De musicoloog Marcel Pérèz (1956) heeft op dit gebied veel onderzoek gedaan en laat de resultaten daarvan horen met zijn ensemble Organum. Zijn interessante interpretatie roep veel discussie op. Onderzoek van de oudste gregoriaans en Byzantijnse handschriften heeft opgeleverd dat de oude muzieknotaties soms een grote overeenkomst vertonen. Dat wijst erop dat beide traditie uit dezelfde bron voortkomen. Maar op dit gebied blijven nog veel vragen onbeantwoord.
Net als het gregoriaans kent de traditionele Oosterse zangwijze acht toonsoorten, ofwel acht melodievormen (bij het gregoriaans ‘modi’ genoemd). Je moet daarbij niet verticaal denken in een melodie, ondersteund door opeenvolgende akkoorden volgen een harmonieleer, maar horizontaal in een bepaalde opbouw van de melodie, waarbij bepaalde tonen en motieven belangrijk zijn. Vaak is de opbouw van de melodie bij de opgaande beweging anders dan bij de dalende beweging. Spiritueel kun je de melodie zien als de ziel die opstijgt naar God en terugkeert van God en de ‘ison’ als de aarde, het lichaam, de natuur, die dat ondersteunen. Soms weten we van een gezang wie de componist is, maar dat is meestal niet het geval. Dat vond men in die tijd nog niet zo belangrijk. Men spreekt nog niet van een ‘Onze Vader’ van Kédrov of Rimsky-Kórsakov, maar van een Onze Vader in één van de acht kerktonen. Een componist was in die tijd niet iemand die iets heel nieuws, iets unieks bedacht, maar eerder iemand die een bestaande traditie opnieuw interpreteerde en er een eigen persoonlijke invulling aan gaf.
De oudste Griekse handschriften dateren uit de 12de eeuw. De interpretatie van deze oude handschriften en muzieknotaties is voor musicologen een moeilijke opgave. Het verschilt voor elke periode en elke regio. De muzieknotatie is nog niet voor alle handschriften ontcijferd. De Brediusstichting in Hernen organiseert daarover driejaarlijks een wetenschappelijk congres. Rond 1820 hebben de ‘Drie Leraren’, Chrysanthos van Madytos, Gregorius de Koorleider en Chourmouzios de Archivaris een hervorming en vereenvoudiging van de Byzantijnse muzieknotatie doorgevoerd, die nu nog in Griekenland en op de Balkan gebruikt wordt.
De oude zangtraditie, die in Rusland voorafging aan de Westerse zangwijze, heet ‘známennij raspjév’, wat je met ‘neumenzang’ kunt vertalen. Ook deze traditie is deels van Byzantijnse oorsprong, maar ook beïnvloed door Russische volksmuziek en aangepast aan de Kerkslavische taal. Deze manier van zingen is tot de dag van vandaag blijven voortleven bij de Oudgelovigen, een groep die rond 1650 haar eigen weg is gegaan, omdat ze het niet eens waren met bepaalde hervormingen, die in de Russisch-Orthodoxe Kerk plaatsvonden. Ze zijn daarom verbannen naar de randen van het Russische rijk. Hun zangtraditie wordt tegenwoordig opnieuw onderzocht. Ze kennen ook een grote para-liturgische traditie van geestelijke gezangen (duchóvnije stichí), die zij bij de opvoeding en tijdens het werk gebruiken. Later ontstonden in Rusland aanzetten tot eigen polyfonie in de liturgische zang. De grote specialisten op deze gebieden zijnde musicoloog Andrej Kótov met zijn ensemble Sirine, zijn dochter Varvára Kótova en de liturgist Anatólij Grindénko (1950), die we enkele jaren geleden leerden kennen tijdens het jaarlijkse Festival voor Oude Muziek in Utrecht. Eenzelfde tweedeling in Westers en Oosters vind je in Rusland ook terug op het gebied van de volksmuziek. Wat wij nu als Russische volksmuziek kennen is in feite de verwesterde vorm ervan, die men praktiseerde in salons en cafés in Moskou en St. Petersburg op het eind van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw en later in de emigratie.
Griekenland heeft zijn eigen traditionele zangtraditie beter weten te behouden dan Rusland. Wel is deze traditie beïnvloed door de Arabische en Turkse cultuur. De Arabische en Turkse traditionele muziek was op haar beurt eerder al beïnvloed door de Griekse muziek. De liturgische zang werd steeds uitgebreider en rijker versierd en daardoor steeds meer het werk van specialisten en solisten. Lycourgos Angelopoulos (1941-2014) en anderen hebben veel onderzoek gedaan naar de oude handschriften. Die herbronning leidde tot een soort terugkeer naar de oudere, meer liturgische tradities. Angelopoulos was niet alleen wetenschapper, maar inspireerde ook een professioneel koor en een gewoon parochiekoor. Hij was een goed pedagoog en had veel oecumenische contacten. Daarnaast heeft hij ook interesse in het gregoriaans. Hij is voor mij een inspirerend voorbeeld. Aleksander Lingas, een van Angelopoulos’ leerlingen, zet dit werk voort in de Verenigde Staten met zijn ensemble Capella Romana. Deze mensen tonen aan dat Oost en West in de christelijke wereld niet meer bestaan. Het Oosten is door de massale migratie aanwezig in het Westen en het Westen is ook in het Oosten. We kunnen veel van elkaar leren. In de Verenigde Staten vieren veel Orthodoxe gelovigen de liturgie in het Engels en wordt ook wel in Westerse stijlen gezongen.
Op de Balkan leefden christenen eeuwenlang binnen het Ottomaanse (Turkse) rijk. Eeuwenlang was dat een ‘multicultureel’ rijk, waarin christenen met vallen en opstaan als gemeenschap konden voortbestaan. Maar ze werden wel tweederangsburgers. De Orthodoxe kerken vervielen geleidelijk en overleefden in de dorpen, de kloosters en in de bergen. De Grieks-Orthodoxe Kerk domineerde alle Orthodoxe christenen op de Balkan. Veel bisschoppen waren Grieken en drongen hun de Griekse taal op. De eigen zangtradities raakten daardoor in de vergetelheid. In de 19de eeuw kwam onder invloed van het Westen het nationalisme op en bevochten de volkeren van de Balkan geleidelijk hun onafhankelijkheid. De Westerse invloed op de zang en de architectuur was in die tijd erg groot. Zo nu en dan werd er oorlog gevoerd tussen de nieuw ontstane naties, tussen Orthodoxen onderling dus, waardoor nog eens veel verloren is gegaan. Vanaf 1945 kwam de Balkan onder communistisch bestuur. Hoewel de onderdrukking van kerken en christenen niet zo wreed was als in de Sovjet-Unie bleven de kerken in die periode gemarginaliseerd. De Bulgaarse musicoloog Petar Dinev (1889-1980) slaagde er tijdens het communisme nog in enkele boeken met oude melodieën uit te geven. Het ging er soms heftig aan toe op de Balkan. Een voorbeeld daarvan is het leven van proto-psaltis Andon Shachpaski (ca. 1860-1928). Hij werd geboren in het dorp Smojmirovo in het huidige Noord-Macedonië. Omdat zijn vader vroeg stierf, werd hij door zijn oom Lazar, die priester was, opgevoed. Hij leerde niet alleen het vak van kleermaker, maar maakte ook van kinds af aan kennis met de zang in de liturgie. Waarschijnlijk heeft hij in het nabijgelegen Rila klooster, dat nu in het Westen van Bulgarije ligt, nog een zangopleiding gehad. Dat klooster had in die dagen een bloeiende zangtraditie en bezat oude handschriften. Terug in zijn dorp ging hij werken als kleermaker en als voorzanger in de dorpskerk. Hij stichtte daar een zangschool en schreef veel partituren over van de oude traditionele zang in enkele verzamelbundels. De regio werd rond 1920 onveilig gemaakt door revolutionaire en criminele bendes, die de bevolking terroriseerde. Zijn vrouw Hristina, zijn zoon Stefan en zijn dochter Magda werden vermoord. Zelf kon hij ontsnappen. Maar later werd ook hij mishandeld door de bendes. Hij is daar nooit meer goed van hersteld en stierf in 1928. Enkele van zijn leerlingen hebben later hun sporen verdiend in de kerkmuziek en de volksmuziek. Zijn zoon Aralampie (1898-1993) zette zijn werk als koorleider van het dorp tot op zeer hoge leeftijd voort. Rond 2010 werden zijn manuscripten teruggevonden, uitgegeven en gedigitaliseerd door Jane Kodjabashia (1942)
In de 19de en begin 20ste eeuw is er in Rusland en in Midden-Europa onderzoek op gang gekomen naar de oude zangtradities. Hierbij kan men denken aan Béla Bartók (1881-1945) in Transilvanië (nu Roemenië) en aan Stefan Mokranjac (1856-1914) in Servië. Pas vrij recent, na de ineenstorting van het communisme rond 1990, heeft men die draad weer opgepakt. Ze vormen nu een onderdeel van de eigen kerkelijke identiteit, die zowel verschilt van het Westen als van Griekenland. Deze ‘strikte’ scheiding moet natuurlijk niet overdreven worden. De verwantschap met de Byzantijnse/Griekse bronnen blijft vrij groot. In Servië zijn bekende vertolkers van die eigen tradities Dragoslav Pavle Aksentevic (1942) en Divna Lubojevic (1970). In Bulgarije is Dimítar Arnaúdov een van de specialisten en treedt het ensemble Svetoglas buiten de kerk naar buiten. Opvallend is dat bijna al deze mensen zich ook toeleggen op traditionele volksmuziek. In Roemenië wordt deze stroming onder andere vertegenwoordigd door het ensemble Byzantion. Ook sommige kloosters laten van zich horen. Zo is de eigen Byzantijns Slavisch traditie van liturgische zang opnieuw op de kaart gezet. Er zijn prachtige Cd’s gemaakt, die ook in het Westen bekend zijn geworden. Naast deze terugkeer naar de eigen tradities is ook de Griekse traditie op de Balkan de laatste tijd weer populair, waarbij men de melodieën en de stijl van zingen van Angelopoulos en anderen meer navolgt. Deze stroming wordt in Servië vertegenwoordigd door het Moiséj Petrovic Servisch Byzantijns koor onder leiding van Nikola Popmichailov. Daarnaast is ook de Russisch, meer Westerse traditie nog steeds populair. Een deel van de gelovigen is daar zo aan gewend geraakt, dat ze hun eigen herontdekte tradities nog steeds als erg vreemd ervaren, het werk van academici.
Stijlen van zang: een vergelijking
De Westerse en Russische stijl is emotioneler en is vaak meer mineur van aard. Ik hoorde een dirigent zeggen: “Je moet alle tranen van de mensheid verzamelen en dan zingen!” Tot voorkort was er ook een zekere neiging tot triomfalisme, tot een zeer forse uitvoering. Er was in Rusland soms weinig verschil tussen een kerkkoor en het koor van het Rode Leger. Het Russisch kent daarvoor heel wat woorden: “pómpa, pribombássa, pokazánije” [opschepperij, praalzucht]. Wanneer je een patriarchale liturgie hoort in de Christus Verlosser Kathedraal in Moskou, ervaar je dat nog steeds. Maar gelukkig zijn de meeste kerkkoren, ook in Rusland, daarvan af. Men beseft dat liturgie geen concert is en dat de zang geen illustratie is, geen verfraaiing van het geheel. De zang hoort in harmonie te zijn met de andere aspecten van de liturgie. Ze moet de gebeden ondersteunen en niet overstemmen. Ze moet de gelovigen helpen bij hun gezamenlijk gebed. De Byzantijnse stijl is meer retorisch en dichter bij de tekst, meer beschouwend. De herhaling is de methode om de teksten te verinnerlijken. Sommige voorzangers hanteerden ook een heel forse stijl, maar ook dat is er nu gelukkig meestal van af. De Oosterse stijl met een traditionele icoon, meer verheven, meer symbolisch, minder concreet. De Westerse stijl is strakker georganiseerd, het is koormuziek. In de Oosterse stijl is meer ruimte voor improvisatie, voor een persoonlijke invulling. In het Westen zingt men meestal van een partituur, in het Oosten zing men vaak uit de herinnering. In het Westen leer je noten lezen, in het Oosten ga je naast een ervaren zanger of zangeres staan.
Koor in Nijmegen
Ik ben vijf jaar proto-psaltis geweest in de Servisch-Orthodoxe parochie van de heilige Sava in Nijmegen. Enkele oudere mensen in de parochie kennen de traditionele gezangen uit hun hoofd. Het is muzikaal eigenlijk heel goed om zonder het harnas van een muzieknotatie van binnenuit te zingen. Ze zingen wat ze van hun grootvader of grootmoeder gehoord hebben. Maar iedere grootvader of grootmoeder, ieder dorp of klooster zingt iets anders. Niet iedereen kende de acht kerktonen nog goed. Onze meeste koorleden hadden niet zulke grootouders. Het lukte mij daardoor aanvankelijk niet de zangers bij elkaar tot één melodie samen te brengen. Daarom ben ik er toch toe over gegaan zo veel mogelijk uit partituren te zingen. In een latere fase kunnen we daar weer wat meer van los komen. Omdat de leden de Byzantijnse muzieknotatie niet konden lezen moesten we ons behelpen met westerse notaties van Mokranjac en Dinev. Dat is wel een handicap, omdat bij de transcriptie van de Byzantijnse naar de westerse muzieknotatie een deel van de nuances en de informatie, die de Byzantijnse notatie bevat, verloren gaat.
Meestal zingt in de huidige Orthodoxe traditie alleen het koor. Het koor vertegenwoordigt het hele kerkvolk, dat de viering luisterend meemaakt en de gebeden met gebaren ondersteunt. Het koor moet volhouden, de parochianen komen en gaan. In deze parochie zongen ook enkele vrouwen op de voorste banken achter het koor zachtjes mee, zodat er ook iets van volkszang ontstond. Ook enkele kinderen zongen wat mee, zolang ze er zin in hebben. De vieringen duren voor hen te lang. Na een tijdje verdwijnen ze samen naar de koffiekamer of gaan ze spelen in de tuin.
Ik dacht lange tijd dat het heel moeilijk was om de Nederlandse vertalingen te toonzetten op Byzantijnse melodieën. Russische melodieën leken daarvoor veel geschikter. Maar ik heb die mening moeten herzien. In de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië is al jaren veel werk gemaakt van het gebruik van Byzantijnse melodieën bij de Engelse vertalingen van de liturgische teksten. Dat begint nu ook in het Nederlands taalgebied op gang te komen. Moeder Maria (Hulsker) (1944-2016), hegumena van het Grieks-Orthodoxe klooster van de Geboorte van de Moeder Gods bij Asten is ermee beginnen. Vader Antonios van de Griekse-Orthodoxe parochie van de Drie Hiërarchen in Hasselt zet dat voort en heeft daartoe een zangschool opgericht, waar je fysiek en elektronisch lessen kunt volgen. De resultaten daarvan beginnen nu ook in de Grieks-Orthodoxe parochie van de heilige Theofanu in Nijmegen door te dringen. Ik kan de Byzantijnse muzieknotatie nog niet lezen en beperkt mij daarom tot het zingen van de ‘ison’ ter ondersteuning van de melodie. Een hele nieuwe wereld gaat voor mij open. In de Orthodoxe parochie van Deventer zing ik nog de vertrouwde Russische eenvoudige parochie melodieën, waarin ik in Nederland en Rusland ben opgegroeid. Beide tradities beoefenen we ook in het Kassia koor van Nijmegen, dat uit de Servische parochie is voortgekomen, waarvan ik dirigent mag zijn.
Mensen door te zingen helpen met bidden. Dat is toch een heel mooie taak in een kerk.