Syrië was ooit een toevluchtsoord waar moslims en christenen vreedzaam naast elkaar leefden. De Grote Moskee in Damascus, de Omajjadenmoskee, speelde daarin een centrale rol. De vraag is of dat ooit weer het geval zal zijn nu de oorlog er huishoudt. Of zijn er toch lichtpuntjes?
Op 1 mei 2001 bracht paus Johannes Paulus II een bezoek aan de Grote moskee van Damascus, waarmee hij de eerste paus ooit werd die een moskee bezocht. Hij trok zijn schoenen uit, liep op witte slippers naar het altaar van de heilige Johannes de Doper en hield een toespraak over de relatie tussen christenen en moslims in de regio. Het doel van zijn bezoek was om de twee geloofsgroepen dichter bij elkaar te brengen. Nu 22 jaar later lijkt zijn optimisme een utopie geweest te zijn. Met miljoenen Syriërs die sinds 2011 het land ontvlucht zijn en verschillende militante groeperingen die elkaar bestrijden, lijkt het einde van de burgeroorlog nog niet in zicht.
Het ‘gangbare’ idee dat moslims en christenen lijnrecht tegenover elkaar staan is sterk beïnvloed door de kruistochten, maar gaat eraan voorbij dat deze groepen in het Midden-Oosten al meer dan 1300 jaar met elkaar in contact waren. Syrië was in sommige periodes zelfs een plek waar verschillende etnische en religieuze groepen vreedzaam samenleefden.
De complexe geschiedenis van Syrië is terug te zien in de Grote Moskee van Damascus. De stad is een van de belangrijkste steden voor zowel de islam als het christendom. Voor de christenen is Damascus tegenwoordig de zetel van drie patriarchaten: de oosters-orthodoxe, de oriëntaal-orthodoxe en de Grieks-melkitische. Binnen de islam is Damascus de vierde heilige stad en de plek waar de moskee staat is een van de oudste religieuze plaatsen in de wereld. Voor de komst van de Romeinen was het een heiligdom van de inheemse Arameeërs. In de Romeinse tijd werd op deze plaats een tempel gebouwd voor de god Jupiter. Met de komst van het christendom werd de tempel omgevormd tot een basiliek gewijd aan Johannes de Doper, waarbij overigens veel Romeinse elementen intact bleven. Aan het begin van de 7e eeuw werd de basiliek gesloopt en moest plaats maken voor de huidige moskee.
Nog steeds is de plaats waar de moskee staat belangrijk voor alle Syriërs, niet slechts voor de islamitische bevolking. Zo begonnen daar op 15 maart 2011 de grote protesten die leidden tot de Syrische burgeroorlog. Nu, na meer dan de twaalf jaar durende oorlog, is de moskee naast een huis van verering ook een plek voor toerisme en familie-uitjes. Dagelijks komen honderden gezinnen naar de moskee waar ze urenlang plaats nemen op matten verspreid over de marmeren vloeren van de grote binnenplaats. De moskee ligt in het centrum van de stad die relatief onaangetast is door de burgeroorlog. Het is een van de weinige ademruimtes geworden, waar mensen een wandeling kunnen maken en wat tijd met elkaar kunnen spenderen.
Dhimmi status
Om de complexe relatie tussen christenen en moslims in Syrië te begrijpen, moeten we teruggaan naar de opkomst van de islam. In de eerste helft van de zevende eeuw veroverde de profeet Mohammed een groot deel van het Arabische schiereiland. Na zijn dood in 632 werden de eerste vier religieuze leiders (rechtgeleide kaliefen) gekozen op basis van hun familiale band met Mohammed. Onder de tweede kalief, Omar, werd het gebied van Syrië toegevoegd aan het nieuwe rijk.
Onder de daaropvolgende dynastie van de Umayyaden (661 tot 750) veranderde er aardig wat: Damascus werd in deze periode het middelpunt van het kalifaat, vanwege de centrale ligging en de korte afstand tot de zee. De oude stad die belangrijk was in de christelijke wereld, werd nu de hoofdstad van de islamitische wereld. En ofschoon het grootste deel van de bevolking christelijk was, was hun positie ondergeschikt. Als niet-moslims hadden ze de dhimmi status en moesten bijvoorbeeld speciale belastingen betalen. Moslims erkenden weliswaar de joden en christenen, omdat ze in dezelfde god geloofden, maar ze zagen de heilige drie-eenheid als polytheïsme. Het werd christenen verboden in het openbaar hun religie te belijden. Veel etnische Syriërs bekeerden zich tot de islam, dat kon zijn vanuit een oprechte overtuiging of omdat het geloof veel soberder was dan het christendom dat vele rituelen en sacramenten kent. Maar het kon ook vanuit pragmatische redenen zijn, omdat ze op deze manier makkelijker de sociale ladder konden beklimmen.
De status van Damascus als centrum van het rijk verviel toen midden 8e eeuw de dynastie van de Abbasiden aan de macht kwam. Een van de hoogst haalbare functies voor christenen in die periode, was geleerde aan het hof van de kalief, een functie die voor veel Syrische christenen was weggelegd. Een groot deel van de christenen had inmiddels de Arabische taal overgenomen; veel Syrische- en Grieks filosofische en theologische teksten werden naar het Arabisch vertaald en zijn overgeleverd. Christenen speelden zo een belangrijke rol in de vergaring en verspreiding van kennis in de islamitische wereld en waren hierin zelfs oververtegenwoordigd.
Van basiliek naar moskee
In het dagelijks leven was het voor christenen in Syrië niet altijd even makkelijk. Zij moesten zich net als de moslims houden aan de shariawetten en verloren zo bepaalde vrijheden die ze onder het Oost-Romeinse Rijk nog wel hadden. Interreligieuze huwelijken waren strikt en moslims hadden een sterke afkeer voor afvalligen van het geloof. Christenen werden geaccepteerd in de samenleving zolang zij zich niet verzetten tegen het regime. Ze moesten de jizya betalen, een speciale belasting voor niet-moslims, onderscheidende kleding dragen en net als de moslims moesten ze zich goed bedekken. Het werd hen verboden bepaalde beroepen uit te oefenen en verantwoordelijke posities in de politiek of het leger in te nemen. Ze mochten nog steeds hun religie niet in het openbaar uiten en een huwelijk tussen christenen en moslims was alleen toegestaan als de christelijke partij zich bekeerde tot de islam. Moslims daarentegen mochten zich niet bekeren tot het christendom.
Aan het begin van de 8e eeuw moest de basiliek in Damascus plaatsmaken voor een moskee. Tot die tijd konden zowel christenen als moslims in de basiliek bidden. De moskee werd gemodelleerd naar het huis van Mohammed, wat later de norm zou worden voor alle moskeeën. Kalief al Walid (647-715) bracht met de bouw van de moskee de Byzantijnse en Perzische architectuur samen: de moskee was opgesierd met marmer en mozaïeken, zoals veel Byzantijnse gebouwen Perzische bogen hadden. Voor de bouw van de moskee en voor de speciale details werden Byzantijnse christenen ingeschakeld, vaklieden die aanzien genoten onder de islamitische elite. De moskee was versierd met afbeeldingen van het paradijs, de natuur en met Koranteksten. Levende wezens werden niet afgebeeld omdat dit in de meeste takken van de islam verboden is. De binnenplaats vormde het centrum van de moskee en alle versieringen van het exterieur werden daarom daar aangebracht. Vanuit hier kon de moskee zich ook makkelijker uitbreiden.
De periode van de kruistochten (1096-1487)
Als we kijken naar Damascus en de Grote Moskee in dit tumultueuze tijdperk, springt vooral de tweede kruistocht in het oog, de periode dat kruisvaarders uit West-Europa Damascus binnenvielen. Wat opvalt aan deze aanval is dat Damascus vanuit strategisch oogpunt juist vaak een bemiddelende functie had tussen het islamitische Aleppo en de kruisvaarders in Jeruzalem. Mogelijk had dit te maken met een meerderheid van Syrische orthodoxe christenen in de stad. Zij oefenden waarschijnlijk grote invloed uit, al behoorden zij niet tot de Arabische elite. Jeruzalem en Damascus sloten uit angst voor Aleppo, zelfs een alliantie. De aanval van de kruisvaarders doorbrak deze politieke middenpositie en zorgde ervoor dat Damascus zich alsnog aansloot bij Aleppo. Met de kruistochten bereikten de christenen in feite een tegengesteld effect van wat ze beoogden: in cultureel-religieus opzicht kwam Damascus dichter te liggen bij de islamitische wereld. Syrische christenen hadden meer gemeen met de moslims dan met de Europese christenen.
Vanuit alle drie de groepen in de stad zijn getuigenissen te vinden over deze aanval, al zijn die lang niet altijd positief: over en weer demoniseerden de Arabieren en de kruisvaarders elkaar. Kroniekschrijvers zetten kruisvaarders neer als moordlustige heidenen en moslims werden beschreven als zendelingen van de duivel. Wat opvalt is dat in deze periode de Syrische christenen in hun verhalen een neutrale positie innemen. Over de Grote moskee valt weinig terug te vinden in de bronnen, behalve dan details over de bouw en restauraties. Om die reden is het moeilijk te achterhalen hoe belangrijk deze moskee was voor de inwoners van Damascus. Toch zijn er passages in de geschiedenis van dit gebouw waaruit blijkt dat de moskee belangrijk rol speelde.
De uit Damascus afkomstige historicus Ahmad ibn al-Himsi (1438-1527) gaf in zijn kroniek van 1479 een ooggetuigenverslag van de grote brand in de moskee. Het verslag bevat de oorzaken voor de brand en de gevolgen ervan, de partijen die betrokken waren bij de restauratie en de kosten. Het verhaal is een indrukwekkend voorbeeld van de solidariteit van de verschillende groepen in Damascus. Hoewel er eerst groepen waren die de moskee wilden leegroven, kwamen uiteindelijk de inwoners van Damascus samen om de schade zoveel mogelijk te beperken. De auteur beschreef zelf hoe hij meehielp met het veiligstellen van het interieur.
De brand begon op het marktplein naast de moskee. Kaarsvet vatte vlam bij een schoenmaker en omdat de marktlieden vooral bezig waren met het veiligstellen van hun waren, kon het vuur zich verspreiden. De moskee brandde bijna volledig af. Al-Himsi beschreef dat iedereen, zelfs de dhimmi, huilde bij het zien van de brandende moskee. In de dagen na de brand hielp iedereen mee met het verwijderen van puin, van vrouwen en kinderen tot geleerden. In een paar dagen werd een taak afgerond die normaal een jaar zou duren. Dit toont niet alleen het belang van de moskee, maar vooral ook de symbolische waarde ervan. Al-Himsi noemt de betrokkenen bij de restauratie bij naam. Hieruit blijkt dat naast de sultan vooral inwoners van Damascus de restauratie sponsorden, die overigens grotendeels werd uitgevoerd door christenen uit de omgeving, omdat de Byzantijnse mozaïeken gespecialiseerd werk vereisten.
Meer autonomie voor christenen
Aan het begin van de 16e eeuw verdreven de Ottomanen de Mammeluken. Vanaf dat moment kregen christenen meer vrijheden, en hun aantal groeide, ook al bleef de sharia gelden in het rijk. Een belangrijke verandering was het invoeren van het Millet-systeem, waarbij religieuze gemeenschappen niet alleen wettelijk werden erkend maar ook een zekere mate van bestuurlijke autonomie kregen. De kerkleiders waren nu tussenpersonen tussen de kerk en de staat, en die verwierven hiermee politiek aanzien en gezag. De kerken konden hun eigen civiele, strafrechtelijke en fiscale administratieve zaken regelen. De vereisten voor bekering in het geval van een interreligieus huwelijk en de speciale belasting, werden geleidelijk afgeschaft. Niet-moslims konden in ruil voor betaling van een vrijstellingsbelasting uitgesloten worden van de dienstplicht. Ook andere vormen van discriminatie, zoals beperkingen op de aankoop van grond, werden geschrapt. Deze regelingen voor niet-moslims zorgden voor interne stabiliteit binnen het rijk.
In de periode van hervormingen die het Ottomaanse Rijk tussen 1857-1860 onderging, werden de economische en sociale prikkels voor bekering tot de islam aanzienlijk verminderd, waardoor er meer kansen ontstonden voor de christelijke bevolking. Niet veel later, in de grondwet van 1876, werd zelfs bepaald dat christenen en moslims op politiek vlak gelijkwaardig waren. Niet-moslims hoefden na meer dan duizend jaar geen speciale belasting meer te betalen. In deze periode kwam de handel vanuit Europa op gang, Europese goederen overspoelden de Ottomaanse markt en dit had nadelige gevolgen voor de ambachtslieden die voornamelijk islamitisch waren. Christenen profiteerden juist van de import, omdat veel van hen koopman waren. Daarbij kwam dat veel Europeanen liever met de christenen in zee gingen, omdat ze die als betrouwbaarder zagen. De afstand tussen christenen en moslims werd economisch gezien steeds groter. In het midden van de 19e eeuw leidde onvrede over de succesvollere christenen tot gewelddadigheden. In 1850 werden christenen die protesteerden tegen de dienstplicht afgeslacht door moslims, tien jaar later werden christenen in Damascus aangevallen. Het Ottomaanse bestuur wist streng op te treden en de conflicten tot een einde te brengen, maar de spanningen namen duidelijk toe.
De dynastie van Al-Assad
In de vroege 20ste eeuw was de sociale positie van de christenen versterkt en een groot deel van de christenen was beduidend succesvoller dan hun islamitische landgenoten. Het Ottomaanse rijk was op zijn retour: het strenge regime en het wantrouwen tegenover de niet-islamitische bevolking, leidde tot meerdere etnische zuiveringen. Zo’n 250.000 Arameeërs en Assyriërs werden in deze periode vermoord. Na de Eerste Wereldoorlog viel het Ottomaanse rijk definitief uiteen. In deze periode vochten christenen en moslims samen voor de Syrische onafhankelijkheid. Het zou echter tot 1946 duren, na vele jaren van conflict en door ingrijpen van de Britse overheid, voordat dit werkelijkheid werd.
De onafhankelijkheid zorgde niet voor de gewenste rust en verschillende groeperingen probeerden de macht te grijpen. In 1963 wist de nationalistische Ba’ath partij met een staatsgreep de macht over te nemen. Uit hun gelederen kwam president Hafez al-Assad, de vader van de huidige president. Hij trad aan in 1971 en zorgde voor grote verandering binnen de Syrische maatschappij. Assad en zijn partij geloofden in een Arabische versie van de nationaalsocialistische ideologie. Zij wilden een verenigde Arabische staat creëren, waarin niet religie maar Arabische identiteit het belangrijkst was. Ook de huidige president, Bashar al-Assad, die in 2000 zijn vader opvolgde, hing deze partij en ideologie aan.
Veel christenen in Syrië waren tevreden onder het regime van de Ba’ath partij. De Ba’ath ideologie was gericht op een seculiere staat en samenleving, met als doel de macht van de moslims in te perken. Om diezelfde reden had de Ba’ath partij de kerken veel vrijheden gegeven. In de Grieks-orthodoxe kerk heeft het hoofd Johannes X Yazigi van Antiochië nadrukkelijk zijn steun betuigd aan het regime van Assad. Zo verbood hij Grieks-orthodoxe christenen hun mening te uiten over de situatie in Syrië.
De christelijke gemeenschap in Syrië is echter niet verenigd in haar steun aan het regime. Tal van christenen zijn hun land ontvlucht, of zijn actief in het verzet in de burgeroorlog. Veel christelijke groepen, zoals katholieke Arameeërs en Assyriërs uit de Grieks-melkitische kerk of Syrisch-katholieke kerk, werden na het uitbreken van de burgeroorlog doelwit van extremistische moslimbewegingen. Gebieden waar veel christenen woonden, in het Noorden van Syrië, kwamen in 2013 onder bewind van IS. Veel van deze groepen zijn het gebied ontvlucht en leven nu in het Westen.
Plek van ontmoeting en toerisme
In de 21ste eeuw is de Grote Moskee een plek geworden voor ontmoeting en toerisme, naast de religieuze functie die het gebouw van oudsher heeft. De islamitische leider, de grootmoefti van Syrië, moedigt dit interreligieus samenleven en samen werken tussen christenen en moslims van harte aan. En dat is voor de orthodoxe gemeenschap een prettig lichtpuntje in een periode van geweld. De anglicaanse priester Andrew Ashdown, die tijdens de burgeroorlog meer dan tien jaar onderzoek deed in Syrië, ziet licht aan het eind van de tunnel. Hij zag dat religieuze leiders van beide geloven op lokaal niveau met elkaar samenwerken om het onderling vertrouwen te herstellen. In de gebieden die bevrijd zijn van het regime van Bashar al-Assad en de tirannie van de IS, lijkt er een enigszins tolerante sfeer te bestaan tegenover de orthodox-christelijke gemeenschap die nog ongeveer tien procent van de Syrische bevolking uitmaakt. Ondanks dat het einde van de burgeroorlog nog niet in zicht is, zijn er genoeg groeperingen die zich inzetten om de historische band tussen moslims en christenen in het land te herstellen. Er kan dus voorzichtig enige hoop worden uitgesproken voor de toekomst.
Met dank aan Kees van Atteveld
Openingsfoto ©Wikimedia Commons: Vyacheslav Argenberg /www.vascoplanet.com/