Een icoon, een sarcofaag, politieke belangen en oorlog

In de loop der geschiedenis hebben iconen en politieke belangen elkaar meermaals sterk beïnvloed. Dat dit verschijnsel niet tot het verleden behoort blijkt uit een hedendaags spectaculair en ambivalent voorval.

Het betreft het besluit van de Russische dictator Vladimir Poetin om de beroemde door Andrej Roebljov geschilderde icoon van de H. Drievuldigheid aan het klooster van de H. Drie-eenheid in Sergiev Posad (ten noordoosten van Moskou) terug te geven. Daarop is ze van 4 juni tot 18 juli van dit jaar ter verering in de Moskouse kathedraal van Christus de Verlosser geplaatst. Het plan is dat ze dan – na een noodzakelijke restauratie door experts – naar het klooster wordt gebracht. Daar mag ze 49 jaar blijven, mits er voor adequate conservering wordt gezorgd; een verlenging van deze periode is mogelijk. Hoewel Poetin aanvankelijk van teruggave had gesproken, stelt de definitieve overeenkomst dat de icoon eigendom van de Russische staat blijft en dat het dus om bruikleen gaat. Overigens had de de heilige beeltenis reeds in 2022 het museum enkele dagen mogen verlaten om in Sergiev Posad vereerd te worden, maar zij kwam daarvan beschadigd terug.

De betreffende icoon, een ‘nationale schat’, was na de communistische machtsovername in de Tretjakov Galerij te Moskou terechtgekomen en zorgvuldig gerestaureerd. Desondanks is ze heel kwetsbaar. Kunsthistorici en conservatoren waarschuwen voor het gevaar dat ze uit elkaar gaat vallen; de voor dit jaar geplande hernieuwde restauratie is dus allesbehalve een overbodige luxe. In het klooster zelf bevindt zich nu (sinds 1929) een kopie die het origineel getrouw is. Men dient daarbij te bedenken dat het voor de gelovige verering van een icoon niet uitmaakt of het nu om een zogeheten origineel of ‘slechts’ een kopie gaat; in beide lichten Gods liefde en werkzaamheid op.

Nu allereerst een paar woorden over de oorspronkelijke icoon zelf. De Russische monnik Andrej (gestorven in ongeveer 1430 en door het Patriarchaat van Moskou in 1988 heilig verklaard; zijn feestdag valt op 4 juli) schilderde de Triniteit – een theologie in beeld – tussen 1422 en 1427. Zijn schildering was bedoeld als de feesticoon voor het patroons- en pinksterfeest en zou in de iconostase van het Drie-eenheidsklooster in Sergiev Posad komen te staan. Dat klooster, dat van grote betekenis is voor de geschiedenis van Rusland, was in de veertiende eeuw door de H. Sergij van Radonež (1314-1392) gesticht. In die kerk bevond (en bevindt) zich ook het graf van Sergij; de Drievuldigheidsicoon was mede een ereteken ter nagedachtenis van de stichter van het klooster, wiens leven door de aanbidding van de Drie-ene God werd gekenmerkt.

De kerk van de H. Drievuldigheid (1422) in Sergiev Posad, waarvoor Andrej
Roebljov zijn beroemde icoon schilderde
(©wikimedia: Lodo 27)

Pinksteren

De icoon is niet alleen een kunsthistorisch meesterwerk, maar ook een hoogtepunt van de liturgische theologie. De schildering verzinnebeeldt de Drievuldigheid: het profetische visioen van de Triniteit laat de kijkers die openstaan voor Gods mysterie, de innerlijke gemeenschap en de nauwe onderlinge betrekkingen van de drie goddelijke personen zien en reikt de gelovigen de reddende hand. De icoon nodigt hen ertoe uit in de afgebeelde liefdesrelatie van de drie ‘binnen te treden’ en zich door hen te laten aanraken en veranderen. Dat gebeurt vooral door de werkzaamheid van de Heilige Geest, die niet slechts op het pinksterfeest, maar altijd gaande is. In de ware kerk is het immers voortdurend Pinksteren. De ongeletterde schilder Andrej kende waarschijnlijk de inhoud van de geschriften van de Griekse kerkvaders over de Triniteit niet, maar als monnik was hij heel vertrouwd met de teksten van de liturgische hymnen van de kerkfeesten, het getijdengebed en de eucharistie, die poëtisch op allerlei wijzen hetzelfde mysterie tot uitdrukking brengen. Degenen die deze icoon aanschouwen en zich door haar boodschap van liefde laten uitnodigen, ervaren geestelijke diepgang en komen tot rust (het Griekse woord hēsychia drukt dit uit. Het betekent hier zelfs zoiets als ‘in God verzonken zijn’). De rust die de icoon uitstraalt betreft evenwel niet alleen de individuele verzonkenheid in God, maar heeft ook een sociaal-politieke dimensie. Zij werd geschilderd in een tijd van grote geschillen en verdeeldheid tussen de afzonderlijke Russische vorstendommen. Welnu, het wezenlijk op elkaar betrokken zijn van de personen der Drie-eenheid (Grieks: perichōrēsis) nodigt uit tot nauwe samenwerking. En zoals de drie goddelijke personen onscheidbaar van elkaar zijn, zo zouden ook de Russische landen nauw moeten samenwerken.

Bezoekers van de Tretjakov Galerij stonden geregeld te bidden voor de Drie-eenheidsicoon en maakten een kruisteken. Ondanks de uitstekende conserverings- en bewakingscondities ontbrak hier natuurlijk de kerkelijke context van liturgie en het pinksterfeest, waarvoor de icoon eigenlijk geschilderd was.

De Kremlingetrouwe patriarch Kirill van Moskou, die de oorlog tegen het buurland actief ideologisch ondersteunt, heeft Poetin er inmiddels voor bedankt dat hij positief heeft gereageerd op de talrijke verzoeken van orthodoxe gelovigen. De tiran had tevens goedgekeurd dat de zilveren sarcofaag van vorst Alexander Nevski (1221-1263) in de Hermitage van Sint-Petersburg zou worden overgebracht naar het Alexander-Nevski-klooster in die stad. Ook deze overeenkomst voorziet in een periode van 49 jaar, met de mogelijkheid van verlenging. Het idee hierachter: aangezien Nevski’s relieken zich reeds in het aan hem gewijde godshuis bevinden, kunnen ze nu met de sarcofaag worden herenigd.

‘Triomf van de Orthodoxie’

Poetins besluit staat in een lange rij van historische precedenten. De verering van iconen is regelmatig vermengd geraakt met politieke belangen; de grenzen tussen respect voor de afbeelding van de aardse keizer en verering van de iconen van Christus, de ‘Grote Koning’, en die van zijn moeder, de ‘Heerseres’, waren dikwijls vloeiend. Enkele opvallende voorbeelden zijn als volgt.

Tijdens de tiende eeuw bevond zich in het keizerlijk paleis te Constantinopel niet alleen een belangrijke icoon van ‘Christus de Heer’, die door de monarch en andere hoogwaardigheidsbekleders regelmatig vereerd werd. Maar in een van de paleiskapellen (de Nieuwe Kerk) bevond zich ook een afbeelding (eikōn) van de ‘Christusminnende’ keizer Basilius I (867-886), waarvoor de vorsten op bepaalde hoogtijdagen kaarsen kwamen aansteken. Bij Basilius gaat het om de stamvader van de Macedonische dynastie, die door brute moord aan de macht was gekomen; zijn opvolgers, zoals de geleerde Constantijn VII (alleenheerschappij 945-959) wilden hem legitimeren en zijn nagedachtenis in ere houden. Verder laten enkele mozaïeken in de Hagia Sofia zien dat de keizer Christus direct kan benaderen; in tegenstelling tot de gewone gelovigen heeft hij geen bemiddelaars nodig.

Ten behoeve van het Feest van de Orthodoxie, dat op de eerste zondag van de grote vastentijd voor Pasen valt, is er een aparte icoon gemaakt, ‘Triomf van de Orthodoxie’. Daarop zijn de personen te zien die in 843 de verering der heilige beeltenissen in ere hersteld hadden, zoals keizerin Theodora (regeerde 842-856) en patriarch Methodius (in ambt 843-847), de twee toenmalige hoofdrolspelers. Ook staat er een aantal martelaren op; zij lieten het leven omdat zij opkwamen voor de verering van de sacrale beeltenissen. Dit iconografische thema is waarschijnlijk in Constantinopel ontwikkeld en stamt uit de veertiende eeuw. Een tijd waarin in het Oost-Romeinse rijk en de keizerstad rampzalige burgeroorlogen en felle dogmatische conflicten woedden, onder meer over het hesychasme en de theologische onderbouwing ervan, het palamisme, genoemd naar de heilige Gregorius Palamas (1296-1359). Misschien was een belangrijk motief voor het ontstaan van deze icoon dat zij de strijdende partijen vertrouwen in de goede afloop gaf.

Icoon van de Gastvrijheid van Abraham oftewel de H. Drievuldigheid, Andrej Roebljov

‘De heilige Russische natie’

Net als in Byzantium waren in tsaristisch Rusland de iconen van Christus en zijn moeder alom aanwezig. Ze bevonden zich niet alleen in kerken maar ook in overheidsgebouwen, kantoren, scholen, kazernes, op straat, bij kruispunten van wegen en allerlei andere plekken. Door de aanwezigheid van de talloze sacrale beeltenissen evenals door de vele kerken en kloosters, werd heel Rusland als het ware geheiligd. Dit bevorderde de idee van de ‘heilige Russische natie’. Net zoals vroeger Constantinopel en het Oost-Romeinse rijk, zo beleefden Russen nu hun eigen land als de icoon van het Rijk Gods. De talrijke kerken, kloosters en iconen sacraliseerden als het ware heel het Russische land en versterkten zo de notie van het ‘Heilige Rusland’. Hierbij dient men echter te bedenken dat in deze notie lange tijd niet zozeer de staat of de monarch, als wel de vroomheid der kloosterlingen en ook wel het gewone volk in het middelpunt stonden. In deze visie was Rusland het ‘nieuwe Israël’ en was er ook een kritische kijk op de vorst mogelijk.

De gelovigen voelden zich door de sacrale afbeeldingen omringd en beschermd. Voor velen waren zij het kenmerk van het orthodoxe geloof bij uitstek en dienden dan daarnaast als dragers van de Russische nationale identiteit. Ze stonden op de banieren van legeronderdelen en werden in de veldslagen tegen de vijand meegedragen, bijvoorbeeld tegen de katholieke Polen, de aanvankelijk katholieke en later lutherse Zweden, de islamitische Tataren en nog weer later tegen de Fransen onder Napoleon; dat geldt voor de Kazanskaja, de Smolenskaja, de Donskaja en andere vermaarde (en minder vermaarde) iconen. En de befaamde Vladimirskaja-icoon in Moskou zou er meerdere keren voor hebben gezorgd dat vijandelijke legers de stad niet konden innemen. Zo versterkten de heilige beeltenissen de band tussen de Russische natie en de orthodoxie. Maar ook in de interne Russische gewapende conflicten dienden ze als palladia: voordat Rusland een staatkundige eenheid werd, werden ze regelmatig in de onderlinge oorlogen tussen Russische steden en streken meegedragen. Verder werden heiligen ook op ordetekens en onderscheidingen afgebeeld. Dat betreft bijvoorbeeld St. Joris, St. Vladimir, St. Catharina en de in 1547 heiligverklaarde vorst Alexander Nevski.

Gravure Alexander Nevski uit de 19e eeuw.

Vooral tijdens de achttiende en de negentiende eeuw vertoonden de officiële beeltenissen van Christus en de heiligen regelmatig de gelaatstrekken van de tsaar, leden van de keizerlijke familie of van de adel. Op uitdrukkelijk verzoek van tsarina Catharina II (1762-1796), droeg een aantal iconen van St. Catharina haar gelaatstrekken. Zo werd de band tussen het keizerlijke absolutistische, ‘door God gegeven’ gezag enerzijds en de zoon van God en diens heiligen anderzijds wel heel duidelijk voorgesteld. In het algemeen bestond er in de erediensten van het keizerlijke Rusland een grote verering van de tsaar. De frequente afbeelding van de tweekoppige adelaar, teken van de Russische staatsmacht, versterkte dit alleen maar. Ook in Byzantium speelde de keizer een belangrijke rol in de liturgie en het bekende troparion (korte hymne) ‘Red, Heer, uw volk en zegen uw erfdeel’ smeekt God om de keizers overwinningen op de barbaren te schenken.

Tsaar als kerkelijk leider

Bovendien was vanaf 1797 de tsaar niet alleen feitelijk maar ook in formeel opzicht het hoofd van de Orthodoxe Kerk in Rusland. (Pas in 1917 werd er opnieuw een patriarch gekozen.) Daardoor werd de kerk met de staat en de overheid vereenzelvigd. Revolutie tegen de tsaar moest bijna wel ook een opstand tegen de kerkelijke instituties betekenen. Tegelijkertijd is hier een nuance op haar plaats: dat ook de intelligentsia thuis een iconenhoekje had, betekende op zich niet dat men de tsaar door dik en dun steunde. Waarschijnlijk geldt het wel voor het gewone volk, dat echter gespeend was van kennis van en reflectie op de grote politiek en de ideologische aspecten ervan.

Na de Oktoberrevolutie van 1917 werden in de Sovjet-Unie iconen door de bolsjewieken niet alleen naar het buitenland verkocht, maar ook – vooral onder het bewind van Jozef Stalin (1924-1953) – op grote schaal vernietigd. De ‘topstukken’ werden echter naar musea overgebracht, daar zorgvuldig gerestaureerd en bewaard. Op die manier konden kenners tal van iconen redden. Een illustratie daarvan is wat de Griekse schrijver Nikos Kazantzakis (1883-1957) hierover noteerde toen hij in december 1925 bij de directeur van het Moskouse Iconenmuseum thuis was uitgenodigd. Die liet de Griekse gast zijn collectie zien van door hem en zijn medewerkers gerestaureerde oude iconen van Maria, engelen en heiligen. Was de gast al aangedaan door de schoonheid van deze sacrale afbeeldingen en kreeg hij daardoor naar zijn aanvoelen nieuwe kracht, het was de aanblik van Roebljovs vermaarde Drievuldigheidsicoon die hem zelfs sprakeloos maakte; voor hem drukte deze beeltenis de ‘eeuwige ziel van de mens’ uit.

Ook de museabezoekers werden geconfronteerd met de spirituele uitstraling van deze iconen. Door ‘kunst- en cultuurhistorische informatie’ in catalogi en dergelijke, kon de boodschap van de orthodoxie in gewijzigde vorm enigszins verder worden verteld. Tevens werden de formele patronen van de iconenverering overgenomen, maar nu met een andersoortige inhoud: de ‘agitatieve’ sovjetkunst gebruikte vaak de schema’s van de oude hagiografie om de nieuwe revolutionaire boodschap aan de man en vrouw te brengen. Maar inhoudelijk ging het er nu om de nieuwe sovjetmens te propageren en religie en kerk belachelijk te maken in plaats van Gods liefde te tonen en de heiligheid der gelovigen te bevorderen.

Iconostase van de Drievuldigheidskerk in Sergiev Posad, met een kopie
van de oorspronkelijke icoon van Roebljov (foto Irina Dmitrieva, 2015, Wikipedia)

Museum of klooster?

Na het prille en wisselvallige herstel van de godsdienstvrijheid in Rusland en andere staten van het voormalige Sovjet-Unieblok, trachtte de kerk haar identiteit te (her)vinden. Iconen speelden in dit proces een cruciale rol. In Moskou bijvoorbeeld werden ze weer op opvallende publieke plaatsen, onder andere in het Kremlin, getoond. Voor politieke leiders werd het belangrijk aan kerkdiensten deel te nemen, dan ook een kruisteken te maken, een kaarsje aan te steken en de heilige beeltenissen te kussen. De kerkleiding zelf probeerde al haar geconfisqueerde bezittingen terug te krijgen en wilde graag de iconen die in musea hingen, terug hebben. Museadirecties protesteerden meestal en wezen erop dat de kwaliteit van de beeltenissen beter gewaarborgd was in de musea dan in de kerkgebouwen. Bovendien, zo zeiden ze, kwamen de beroemde iconen uitstekend tot hun recht in de grote musea, die ook een educatieve taak hadden en met de moderne wereld in een interculturele dialoog traden, en waren ze daar voor allerlei belangstellenden, gelovigen of ongelovigen, te bezichtigen.

Het besluit om de vermaarde Drievuldigheidsicoon van het museum naar het klooster over te brengen heeft nog een andere dimensie, die in het voorgaande al is aangeduid. De genade die van de sacrale beeltenis uitgaat moet nieuwe kracht en een sterke impuls geven aan de meedogenloze Russische agressie tegen het buurland Oekraïne, een overval die in Rusland zelf, ook in de kerkelijke media, wordt voorgesteld als niets anders dan legitieme zelfverdediging, een noodzakelijk afweren van de verderfelijke westerse invloed, een hooghouden van de Russische religieuze authenticiteit. Ook Roebljovs icoon en Nevski’s sarcofaag worden voor dit ‘heilige doel’ ingezet. Het is onwaarschijnlijk dat dit alles in de bedoeling van de monnik lag toen hij zijn icoon schilderde; er was nog niet eens een tsaar, want die kwam pas in 1547, toen Ivan IV gekroond werd. Zoals gezegd, vervaardigde de iconograaf zijn beeltenis primair ter ere van de heilige Drievuldigheid en tevens als een ereteken ter nagedachtenis van de heilige Sergij, en niet als een beeldrijke verklaring over de politieke situatie van zijn tijd.

Dat Alexander Nevski de Zweden en de Teutoonse Orde, die Rusland waren binnengevallen, op het slagveld versloeg en het Russische grondgebied zo voor westerse overheersing behoedde, past helemaal in het Kremlinverhaal van de ‘noodzaak’ om Oekraïne binnen te vallen: de heilige vorst, die maar liefst drie feesten in de loop van het liturgisch jaar heeft (23 november, 2 mei en 30 augustus), moet opnieuw zijn land tegen het ‘imperialistische en decadente’ Westen beschermen. Hierbij dient men echter aan te tekenen dat Alexander Nevski niet zozeer vanwege zijn zeges in veldslagen heilig verklaard is als wel vanwege zijn vroomheid, deugdzame leven en wijsheid. Verder verdedigde hij inderdaad het vorstendom Novgorod – dus niet heel Rusland, dat toen nog niet als zodanig bestond – tegen de vijanden uit het Westen, maar hij sloot eveneens een overeenkomst met de Mongolen en betaalde schatting aan hen, omdat hij op tijd begreep dat hij het tegen hun leger niet met succes zou kunnen opnemen. Niettemin is de heilige vorst in latere tijden (en dus ook nu weer) wel degelijk gebruikt als boegbeeld van de Russische strijdkrachten en als waarborg voor de superioriteit van de Russische wapens. Het feit dat hij hiervoor gemobiliseerd is, vertekent evenwel de oorspronkelijke traditie.

Jezus verklaart dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is (Johannes 18, 36). En ook de Griekse kerkvader Johannes Chrysostomos (gest. 407), die ook in Oekraïne en Rusland wordt vereerd, wijst erop dat Christus’ koningschap van een heel andere orde is dan dat van aardse heersers. Een zogeheten ‘heilige alliantie’ kan snel een onheilige worden. Dat kunnen we ook in het genoemde presidentieel besluit weer vaststellen.

De auteur bedankt Alfons Brüning voor zijn waardevolle opmerkingen bij dit artikel.

Een eerdere, kortere versie van deze tekst is verschenen in Eikonikon: Tijdschrift over iconen, nr. 159 (juni 2023) 8-10.

Auteur

  • Bert Groen

    Bert Groen is emeritus-hoogleraar liturgiewetenschap aan de Universiteit Graz en gasthoogleraar aan het Pauselijk Oosters Instituut te Rome en de Katholieke Universiteit Leuven.

    Bekijk Berichten

Deze website maakt gebruik van cookies om inzicht te krijgen in websiteverkeer en gebruikers van de website.