Eind 1973 ging ik in Nijmegen geschiedenis studeren. Nijmegen was toen nog ‘het Havana aan de Waal’. Op de universiteit was een revolutionaire stemming. Maar ik trof naast het Havanna aan de Waal ook een ‘Rusland aan de Waal’ aan: de Russische studiekring, de Byzantijnse kapel en het Nijmeegs Byzantijns Koor (hierna: NBK). Hoe kan dat: Nederlanders, die in de Byzantijnse ritus liturgie vieren en met enthousiasme Russisch religieus repertoire zingen? Dat is een heel verhaal. Het is goed dat verhaal te vertellen bij het 50-jarig jubileum dat het NBK in 2022 viert.
In 1917 hadden drie herderinnetjes in Fatima verschijningen van de Moeder Gods Maria. Die zou hen gezegd hebben dat Rusland zich zou bekeren, wanneer de paus Rusland zou toevertrouwen aan het Heilig Hart van Jezus. Dat geeft de mentaliteit van die tijd goed weer. De Moeder Gods zelf zou ervoor zorgen dat Rusland zich tot de ware kerk van Rome zou bekeren. Katholieken in de hele wereld baden ervoor. De bekeerlingen zouden daarbij wel hun eigen liturgie en eigen gebruiken mogen behouden. Die vorm bestond al eeuwen in het grensgebied tussen Rusland, Polen en Oostenrijk/Hongarije, het Midden-Oosten en India. Het wordt de Grieks-Katholieke Kerk genoemd, vandaag nog ruim 10% van de bevolking van Oekraïne. Er wordt vaak gedacht dat de ‘Latijnse ritus’ (eventueel vertaald in de volkstaal) de enige vorm van liturgie is in de Katholieke Kerk. Een ‘ritus’ is en manier van vieren, een bepaalde traditie van hoe men de rituelen moet uitvoeren. Maar naast de Romeinse ritus gebruikt de Katholieke kerk al eeuwenlang ook andere riten: bijvoorbeeld de Byzantijns, de Koptisch, de Maronitisch en de Melchitische ritus.
Om die bekering te bevorderen werd in Rome een opleidingsinstituut gesticht voor priesters, het zogenaamde ‘Russicum’. De priesterstudenten verdiepten zich daar in de Kerkslavische en de Russische taal, de Byzantijnse liturgische gebruiken en de situatie van christenen in Rusland onder het communisme. Opvallend is dat Griekenland, Servië, Bulgarije en Roemenië veel minder aandacht kregen. Een deel van de priesters werd naar de Grieks-Katholieke parochies gestuurd, een deel zou Rusland binnengaan als missionaris, zodra het communisme was ingestort. Maar er waren ook toen al andere stemmen. Lambert Beauduin (1873-1960) stichtte in 1927 het Benedictijnse klooster van de Verheffing van het Heilig Kruis te Chevetogne. Hij wilde geen mensen bekeren, maar juist bruggen slaan niet alleen naar de Orthodoxe kerk, maar ook naar de Anglicanen. Het klooster ging de liturgie vieren in de Latijnse ritus én in de Byzantijnse ritus, en werd ook een studiecentrum met een grote bibliotheek en een eigen tijdschrift Irenicon. Dat zag men in Rome aanvankelijk nog niet zitten en Beauduin werd zelfs een tijd lang uit het klooster verbannen. Het klooster overleefde en is tot op heden een inspirerend pelgrimsoord voor veel christenen van allerlei soorten en maten.
In 1926 werd in Nederland het Apostolaat van de Hereniging opgericht, dat aandacht moest opwekken van het herenigingswerk. Het was mede een gevolg van een bezoek van metropoliet Sheptítskij uit Oekraïne aan ons land. Pater Titus Brandsma speelde daarin later een belangrijke rol. Men veranderde de naam in 1992 in Aktie en Ontmoeting Oosterse kerken (AOK). Men wilde dus geen hereniging meer, maar ontmoeting. In 2004 ging het AOK op in de Katholieke Vereniging voor Oecumene Athanasius en Willibrord (KvVO), die alle oecumenische contacten van de Rooms-Katholieke Kerk behartigt.
Een aantal kapucijnen uit Nederland ging al voor de oorlog in Rome studeren aan het Russicum. Hoewel het er aanvankelijk op leek dat het communisme zou instorten, is dat niet gebeurd. De kerken werden vervolgd en Katholieke missionarissen waren al helemaal niet welkom. Maar er diende zich een ander werkterrein aan. Na de Russische Revolutie van 1917 kwam er een stroom van vluchtelingen uit Rusland naar het Westen. Een klein deel van deze mensen kwam ook in Nederland terecht. Na de Tweede Wereldoorlog zagen we een tweede golf vluchtelingen. Het waren voor het grootste deel Russische en Oekraïense mensen, vooral vrouwen, die dwangarbeid hadden moeten doen voor de nazi’s in Duitsland. Er waren soldaten van het Rode Leger bij die krijgsgevangen waren gemaakt en collaborateurs. Terugkeren naar de Sovjet-Unie van Stalin had voor hen de dood betekend. Ruim 4000 van deze mensen kwamen in Nederland terecht, vooral in Limburg, Den Haag en Amsterdam, maar nauwelijks in Nijmegen. Ze trouwden vaak met een Nederlandse partner en integreerden volledig in onze cultuur. Maar een deel van hen hield toch behoefte aan de eigen kerkelijke traditie.
Nederland kende vlak na de oorlog maar één Orthodoxe parochie, namelijk die van de heilige Maria Magdalena in Den Haag, opgericht door Anna Pavlovna de Russische echtgenote van koning Willem de Eerste. Maar die parochie had te leiden onder de politieke problemen van de Russische immigranten. Die kerk viel onder het patriarchaat Moskou en was gedwongen controles van de KGB te accepteren. Als gevolg van internationale afspraken na de oorlog moesten alle mensen in Nederland met een Sovjet paspoort terug naar de Sovjet-Unie. In ruil daarvoor konden Nederlanders die door de oorlog in de Sovjet-Unie terecht waren gekomen terug naar Nederland. De ambassade in Den Haag deed actief pogingen deze mensen op te sporen en op transport te zetten en stuurde vrachtwagens naar onder andere Assen en Eindhoven. De geestelijken van de parochie waren zeker geen communisten. Maar sommige mensen waren toch bang om er te komen.
De kapucijnen sprongen in de leemte die daardoor ontstond. Als troost voor de vluchtelingen begonnen ze met hun ‘Oosters werk’. Ze stichtten een tiental ‘Byzantijnse’ kapellen’ verspreid over het land en een klein klooster aan de Raamweg te Voorburg. Het woord ‘Byzantijns’ verdient enige uitleg. De Orthodoxe liturgie is afkomstig uit het Byzantijnse Rijk, uit Byzantium. Ze is later verspreid over de Balkan, Oekraïne, Rusland en het Midden-Oosten. Maar ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk zijn al eeuwen gemeenschappen, die deze liturgie, deze ‘ritus’ volgen. In het grensgebied tussen de Orthodoxe en rooms-katholieke wereld zijn ook groepen naar de Katholieke Kerk overgegaan met behoud van hun eigen ritus. Zij worden ‘Geünieerden’ of ook wel ‘Grieks-katholieken’ genoemd. Geleidelijk sloten zich meer Nederlanders aan bij de Byzantijnse gemeenschappen. Je kunt hen beter ‘rooms-katholieken van de Byzantijnse ritus noemen’. Meestal volgde men de Russische gewoonten en werden de vieringen goeddeels in het Kerkslavisch gedaan. Men gedenkt dan niet een Orthodoxe patriarch en de plaatselijke bisschop, maar de paus, de plaatselijke katholieke bisschop en volgt de gregoriaanse kalender.
De kapucijnen organiseerden vieringen, maar probeerde de vluchtelingen ook sociaal op te vangen. Ze begonnen met de uitgave van het tijdschrift Pokrof. Oosterse christenen, kerken en culturen. Later gingen ook geestelijken van andere ordes en congregaties en priesters van de bisdommen zich in de Byzantijnse ritus verdiepen: onder andere de Nijmeegse pater Teun Jakobs (assumptionist), Piet Al (norbertijn), Jan Kaandorp (MSC), Johan Meijer (redemptorist) en later Rudolf van Dijk (karmeliet), die bijna allen ook zijn voorgegaan bij het NBK. Vader Johan is in de Verenigde Staten door de beroemde Orthodoxe theoloog Alexander Schmemann opgeleid. Hij heeft de hele Byzantijnse liturgie in het Nederlands vertaald. De laatste jaren is men een andere weg ingeslagen, omdat de bovengenoemde priesters op leeftijd zijn of al gestorven zijn. Ton Sip en Paul Brenninkmeijer zijn zogenaamde ‘bi-liturgen’. Ze zijn of waren priester in een gewone westerse rooms-katholieke parochie en gaan daarnaast in hun schaarse vrije tijd voor in vieringen van de Byzantijnse ritus.
De Oekraïense dirigent en musicoloog Míroslav Antonóvitsj stichtte in 1951 het Utrechts Byzantijnse Koor, dat enorme bekendheid verwierf. Later ontstonden veel meer ‘Byzantijnse’ of ‘Slavische’ koren (onder andere in Hoorn, Tilburg, Arnhem, Hengelo, Zwolle en Zeeland). Sommige van deze koren zongen ook in de liturgie. Andere gaven concerten, waarin ze naast religieus repertoire bewerkingen van Russische en Oekraïense volksmuziek voor koor vertolkten. Nederlanders ervaren dat als typisch Russische muziek, terwijl het juist die Russische muziek is, die het meest door het Westen beïnvloed is. Dat die koren zo populair zijn heeft ook te maken met een romantische herinnering aan het rooms-katholieke verleden, toen je op zondag nog missen van Mozart in de kerk kon meebeleven, niet – veel directer – in de volkstaal, maar in het Latijn.
De verhouding van het ‘Oosterse werk’ tot de Orthodoxe kerken is lange tijd moeilijk geweest. De Orthodoxen waren de vroegere bekeringsijver (het zogenaamde proselitisme) nog niet vergeten. Ze vonden de Byzantijnse ritus verwarrend: een soort katholicisme verhuld in een Oosters jasje. Soms was en is dat heel fel en draafde of draagt men door in de kritiek. Aan de andere kant moet gezegd worden dat de verhouding tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de Russisch-Orthodoxe Kerk na de oorlog een tijd lang vrij goed was. In 1967 sloten ze overeenkomst, waardoor Russisch-Orthodoxe gelovigen de sacramenten mochten ontvangen in de Katholieke Kerk, wanneer er geen Orthodoxe kerk in de buurt was. In de Sovjet-Unie mocht hetzelfde andersom. Orthodoxe gelovigen bij ons werden gedoopt en konden trouwen in een Katholieke Kerk. Patrick van der Aalst, eerste professor oecumene aan de Nijmeegse theologische faculteit kon studeren aan de geestelijke academie van St. Petersburg, waarvan metropoliet Nikodim toen rector was. Hij vertelde daarover: “We hadden ook lessen Marxisme. Maar dat was niet zo erg. Iedereen zat te slapen!” De laatste jaren is de heftigheid er gelukkig van af. Vader Sergi Merks, de Russisch-Orthodoxe priester van Nijmegen, is een keer voorgegaan in een vesper met het NBK.
Het “Christelijk Oosten” kreeg volop aandacht in Nijmegen. De Assumptionisten richtte rond 1960 het Instituut voor Byzantijnse en Oecumenische studies op, dat in 1985 overging in het Instituut voor Oosters Christendom (IvOC) dat verbonden is aan de universiteit. Rond 1955 werd ook de Byzantijnse kapel geopend, aanvankelijk op een zolder boven een school in de Stieltjesstraat. Pater Zacharias Anthonissen had vlak voor de oorlog een Grieks-Katholieke parochie opgericht in Narva (vlak bij de Russisch grens, vlak bij Pskov). Zodra het kon, zou hij als missionaris de Sovjet-Unie binnen gaan. Maar het liep anders. Toen de Sovjet-Unie in 1939 Estland annexeerde moest hij vluchten. In 1949 werd hij hoogleraar Oosterse Theologie aan de Nijmeegse Universiteit en priester in de Byzantijnse kapel. Later werd hij bovendien docent Russische taal. Een markante persoonlijkheid. Hij waarschuwde overal en in de Gelderlander tegen de Sovjet-Unie en het Marxisme, dat toen onder studenten in de mode was. Een typische uitspraak van hem was: “Zolang jullie uitspraak van het Russisch nog zo slecht is, geef ik jullie geen inspraak!” Hij trok fel van leer tegen het Tweede Vaticaan Concilie, wat niet bij iedereen in goede aarde viel.
Hij had humor en vertelde smaakvol over zijn tijd in Narva in Estland. Hij was naar de gelovigen persoonlijk heel tolerant. Maar ideologisch was hij heel conservatief. Ik heb nog een aantal exemplaren van ‘Spravka’, de nieuwsbrief van de kapel uit die periode. Daarin vind je een geloofsopvatting van gewapend beton en een heel formele visie op de Byzantijnse liturgie. Je voelt wel een oprechte betrokkenheid op het lot van de christenen in de communistische Sovjet-Unie. In het Erfgoedcentrum in het klooster van de kruisheren te St. Agatha bevindt zich een uitgebreid archief van de kapucijnen, hun activiteiten tijdens het interbellum in de Baltische Staten en van pater Zacharias persoonlijk.
Hier komen we bij het ontstaan van het Nijmeegs Byzantijns Koor. Dat is uit een ruzie ontstaan. Uit gesprekken met enkele oudgedienden komen drie geschilpunten naar voren. Een aantal mensen wilden niet alleen zingen in de vieringen van de kapel, maar daarnaast ook ‘uitzingen’ in gewone katholieke of protestantse parochies. Een aantal leden wilden meer Nederlands in de liturgie, in ieder geval de lezingen en de inleidende gebeden (de Uren) en eventueel ook de Geloofsbelijdenis en het Onze Vader. Dat was in de kapel toen uit den boze! Een aantal mensen had tot slot moeite met het conservatisme van pater Zacharias. De persoonlijke verhoudingen kwamen onder druk te staan. Dit leidde in 1971 tot een breuk: een groot Nijmeegs Byzantijns ‘schisma’. Een groep verliet de kapel en dat kwam bij de achterblijvers hard aan.
Er bleven nog wel contacten bestaan. In Nijmegen waren diverse mensen begonnen iconen te schilderen. De inspirator was Henk Schoonwater. Hij schilderde en zijn vrouw Katrien borduurde iconen. Hij had de wereld van de iconen ontdekt via foto’s en artikelen in het tijdschrift De Katholieke Illustratie. Omdat het toen moeilijk was een ervaren leraar te vinden, heeft hij het zichzelf geleerd. Zijn werk kreeg geleidelijk steeds meer kwaliteit. Het werk van zijn vrouw wordt heel hoog aangeslagen. Hij heeft veel exposities georganiseerd, cursussen gegeven en was altaar-dienaar in de kapel. Enkele van zijn leerlingen waren lid van het NBK, in ieder geval Paul Briaire, Berna en Leo Geysberts en Paul de Jong. Zij hebben de huidige afbreekbare/opbouwbare iconenstase van het NBK geschilderd. Ze hebben zich echt verdiept in de iconen en daarvoor bijvoorbeeld een reis georganiseerd naar Servië om daar de oude iconen en fresco’s te bekijken. Henk was ook bestuurslid van de Valkhofvereniging en via hem kon de Grieks-Orthodoxe parochie van de heilige Theofano van Nijmegen ook gebruik maken van de Nikolaas kapel op het Valkhof.
In 1987 ging Nijmegen een stedenband aan met de Russische stad Pskov. Ivo Peeters, de eerste voorzitter van de stedenband was ook de dirigent van de Byzantijnse kapel. De groep was veel opener geworden, maar het aantal bezoekers en koorleden nam steeds verder af. In 2014 besloot het bestuur van de kapel met pijn in het hart op te houden met eigen vieringen. Het bestuur beheert nog wel de kapel als gebouw. De Russisch- en de Servisch-Orthodoxe parochies namen het stokje over. Maar er was al wel iets moois op gang gekomen. Een aantal mensen was in die tijd lid van het koor van de Byzantijnse kapel én van het NBK. Vader Rudolf van Dijk ging voor bij het NBK én de kapel. Leden uit beide koren waren betrokken bij de stedenband en bij een ‘Kerkenpad’ naar Pskov, in 1990 en 1993. We zagen daar de prachtige oude iconen en fresco’s en mochten meezingen met kerkkoren van de stad. Het was een feest! Henk Schoonwater en ondergetekende waren delegatieleider.
In 1990 en 1991 kwamen twee Russisch-Orthodoxe priester naar Nijmegen, eerst vader Konstantín Malík en daarna vader Pavel Adelgeim. We zeiden toen tegen elkaar: “Het is toch te gek, dat we deze mensen niet samen kunnen ontvangen.” Nu was er één gebed dat een katholieke en Orthodoxe priester toen samen mochten bidden: een “Moleben tot de Moeder Gods”. Dat hebben we dus gekozen. De twee koren zongen samen onder leiding van Carlo Lemmens. Vader Antoni (Vriens) en pater Piet Al gingen voor. Vader Konstantin zat met zijn vrouw op de voorste rij. Vader Pavel Adelgeim durfde meer. Hij ging in 1991 zelf voor. Vader Antoni en Piet Al stonden erbij. Hij hield twee korte preekjes. Hij zei onder andere: “Misschien mag dit van de kerkelijke regels niet. Maar jullie hebben ons liefde betoond. Daarom doe ik het toch.” En: “Misschien kunnen wij als kerken niet alles samendoen. Maar wat we wél samen kunnen doen, moeten we ook samendoen.” Zo hielpen twee Russisch-orthodoxe priesters de kapel en het NBK bij elkaar te brengen. Toen ik dit verhaal in Pskov vertelde, had een bevriende orthodoxe diaken het volgende commentaar: “Kun je zulke katholieken niet ook naar Pskov sturen! Want bij ons is ook veel ruzie!”
De katholieke houding naar de Oosterse kerken is dus veranderd. Het begon met bekeringsijver, veranderde na de oorlog in hulp aan vluchtelingen en hulp aan christenen in Oost-Europa. Het ontwikkelde zich tot oecumene, tot het slaan van bruggen naar elkaar. Het NBK heeft aan het laatste een mooie bijdrage geleverd. Bij de Orthodoxe kerken is helaas de houding nog niet altijd veranderd. Men vergroot de verschilpunten soms uit en is slecht geïnformeerd. Men schelt soms op de Westerse kerken en ook op elkaar. Ik denk dat voor het NBK een nieuwe stap nodig is. Het koor zelf is intern meer oecumenisch geworden en heeft naast katholieke nu ook protestantse, Orthodoxe en agnostische leden. Niet alleen ‘Oosterse kerken’, maar ook ‘Oosterse religies’ hebben ons beïnvloed. Dat vraagt om nieuwe interne oecumene.
Wanneer we bruggen kunnen slaan moeten we dat blijven doen. ‘Oosterse christenen’ blijven als vluchtelingen komen, recentelijk uit Syrië en nu uit Oekraïne. Maar het koor is geen middel om iets te bereiken. Het heeft geen zin te kopiëren wat je ergens anders gezien hebt. De koorleden zijn geen Russen, Oekraïners of Syriërs. Alleen de dirigent is Russisch en heeft haar opleiding in St. Petersburg genoten. Het koor heeft een waarde in zichzelf. Die waarde zit in onze liturgische traditie, maar is net zo goed verscholen in de leden. Ik hoop dat die innerlijke spirituele waarde opnieuw ontdekt, behouden en gecommuniceerd wordt op het niveau van het koor en ieder op zijn eigen persoonlijke manier.
Zo komen we dus bij het jubileum: 50 jaar Nijmeegs Byzantijns Koor, een hele prestatie. Nog vele jaren erbij gewenst dus: “Mnógaja ljéta!”
Voor meer informatie over het Nijmeegs Byzantijns Koor en de concertagenda, zie hun Facebook-pagina en webpagina.